De organisatie van de bewaking aan de versperring.
Tot diep in de herfst van 1916 zouden eenheden van de genie op militair-politionele basis de strijd aanbinden tegen de niet-aflatende spionage en de
smokkel aan de grensversperring. Daarna zouden diverse andere eenheden – vooral samengesteld uit oudere soldaten – de aanvankelijk ingezette Württembergers vervangen. In de Duitse naoorlogse literatuur wordt meermaals gewezen op het feit dat deze eenheden vaak te grootmoedig waren. Zij zagen nogal dikwijls wat door de vingers en werkten niet zelden zelf mee aan ontsnappingspogingen, in ruil voor kostbare smokkelwaar, levensmiddelen of andere goederen en diensten.
Niet zelden werd een Duits grenswachter geëxecuteerd nadat was uitgelekt dat hij
gecollaboreerd had met grensgangers …Wanneer de te tolerante
troepen werden afgelost, werden ze vervangen door soldaten die geen ervaring hadden met de lokale toestand: zij kenden de gepatenteerde smokkelaars en
passeurs niet en hadden evenmin ervaring met de karakteristieken van het terrein.
Wij konden de hand leggen op een bijzonder zeldzaam document : de
Grenzschutzanweisungen of instructies voor grensbewaking, bestemd voor de Duitse
troepen die verantwoordelijk waren voor het beheer en de bewaking van de elektrische draadversperring. Wij lichten er enkele interessante elementen uit.
Allereerst en voornamelijk waren de organisatie en de werking van de elektrische draadversperring, de centrales en alle toebehoren uiteraard strikt
geheim. Een wachtpost bestond uit een peloton soldaten dat verantwoordelijk was voor de bewaking van een zone langs de versperring. Het
hoogspanningscommando, een belangrijk hoger echelon, stond in voor de militaire en technische coördinatie van een aantal lokale wachtposten langs de draadversperring. Het was zowat een regionaal opperbevel van de versperring. Alle militairen die in dienst waren in de omgeving van de draadversperring, de wachtlokalen of het hoogspanningscommando droegen op de linkerarm een armband waarop een rode pijl was aangebracht, in de vorm van een bliksemflits.
De
Streckenmeister of wachtmeester – soms ook hoofdwachter genoemd – had de leiding over het personeel van een wachtpost – de
Streckenmeisterei. Dit personeel huisde in de
Schalthausposten of schakelhuisjes. Het lage deel van de barakken was meestal het
soldatenverblijf, in het hogere deel stonden generatoren of schakelapparatuur. De hoofdwachter of zijn vervanger was verantwoordelijk voor alles wat
gebeurde binnen het gebied waarvoor hij verantwoordelijk was: hij kende de bevelen en voorschriften, onderrichtte grondig alle schildwachten en testte
regelmatig de waakzaamheid en de kennis van zijn ondergeschikten.
De schildwachten patrouilleerden binnen vooraf duidelijk afgebakende grenzen. Schildwachten die ’s nachts aan de schijnwerpers stonden, moesten overdag
patrouilleren. Om te bepalen welke soldaten buiten de wacht optrokken en welke in het wachtlokaal bleven, werd er geloot. De schildwachten hielden altijd
de wacht met geladen geweer en hadden als opdracht elk verkeer en elke vorm van communicatie in de omgeving van de grensversperring te verhinderen.
De patrouilles hadden de formele opdracht om – meestal zonder enige verwittiging – te vuren op alles wat in de buurt van de versperring bewoog ! Wanneer er mist hing of het ondanks de verlichting niet mogelijk was om eventuele personen in de nabijheid van de versperring te herkennen, riepen de schildwachten:
“Halt ! Wer da ? Näher heran!”. Indien de persoon niet reageerde of indien hij poogde te vluchten, moest er meteen geschoten worden – zonder enig
voorafgaand verwittigingschot. Wel moest zoveel mogelijk vermeden worden om in de richting van het Nederlands grondgebied te schieten.
Aangehouden personen werden naar het wachtlokaal gebracht. De schildwachten mochten niets in ontvangst nemen en mochten tijdens hun wacht geen contacten
onderhouden met Nederlanders of Belgen, tenzij in het kader van de uitoefening van hun opdracht. Wanneer hen goederen werden aangeboden, moesten zij dat
meteen melden aan de hoofdwachter. Zij mochten alle brieven en pakketten in beslag nemen.
Alles wat de patrouille tijdens haar rondgang opmerkte, moest meteen bij de aflossing van de wacht gemeld worden. In dringende gevallen – ongevallen aan de draad, een storing in de middelste versperring, een draad die stuk was, kettingen, koorden of andere draden die over de versperring werden geworpen enz. – moest het wachtlokaal onmiddellijk verwittigd worden.
Wanneer de bovenste draad stuk was moesten ook de verantwoordelijke zoneleider van het hoogspanningscommando (de compagnie of het eskadron) en de
wachtposten aan de grensdoorgangen onmiddellijk op de hoogte gebracht worden – telefonisch of per fiets.
Het was verboden om gedode personen of dieren, of voorwerpen aan de hoogspanningsdraad weg te nemen: dat was overigens levensgevaarlijk ! Krengen van
dieren die tegen de draad waren aangelopen, werden op regelmatige tijdstippen weggehaald nadat de stroom was afgezet. Om die dieren weg te halen staken de
Duitsers een stok in de hals van een lege fles waarmee ze het dier van de versperring wegtrokken. Het was voor alle schildwachten en patrouilleurs
uiteraard verboden om de centrale versperring – waar stroom op stond – hetzij rechtstreeks hetzij door middel van een voorwerp aan te raken: dat kon immers fataal zijn. Het was ook niet steeds zonder gevaar om de draden aan te raken van de buitenste versperring.
In geval van dodelijke ongevallen mocht de hoogspanning slechts worden afgezet of opnieuw aangezet door de zoneleider van het hoogspanningscommando of door zijn vervanger. In elk geval dienden zonecommando en compagnie telefonisch verwittigd te worden. De startcodewoorden voor een dergelijk gesprek waren:
Hochspannung, Lebensgefahr.
Als personen aan de versperring gedood werden of als zij met duidelijk boosaardige bedoelingen schade aan de versperring hadden veroorzaakt, moesten de
omstandigheden van het gebeurde vastgesteld worden door de plaatselijke technische en medische verantwoordelijken, eventueel door het gerecht. In geval van een ongeluk met een Duitse militair werd er meteen een militaire arts bijgeroepen. Ondertussen werden de eerste zorgen aan de gewonde verleend.
Aan de doorgangen was uitsluitend personenverkeer en het uitwisselen van levensmiddelen mogelijk. Het aannemen of afgeven van levensmiddelen gebeurde
steeds onder toezicht van een officier die daarenboven nota nam van hoeveelheden en prijzen. In geval van overbrenging van bijvoorbeeld brood, graan of
koren aan Belgen die in Nederland grond hadden, dienden de goederen zeer nauwgezet te worden onderzocht: zakken omschudden, pakjes open maken, karren soms
volledig lossen. Bij het overbrengen van brood moesten steekproeven genomen worden: een aantal broden moest doorgesneden worden. Al deze controletaken
werden uitsluitend uitgevoerd door militairen; Belgische burgers moesten buiten de veiligheidszone blijven. In uitzonderlijke gevallen – vooral wanneer de
Duitse wachtposten niet al te streng waren – konden in Nederland verblijvende familieleden wel eens geld overbrengen naar België.
De schakelhuisjes werden dag en nacht speciaal bemand en bewaakt. Schildwachten aan de schakelkasten moesten 24 uur op 24 bijzonder aandachtig toezien dat
de schakelaars allemaal dicht bleven. Wanneer een van de alarmlampen oplichtte, moest de verantwoordelijke aan de schakelkast vaststellen welke lamp het
was om te weten in welke richting het alarm moest gegeven worden. Dan stuurde hij onmiddellijk de zich in het lokaal bevindende
cyclist (fietser) of eventueel een man van het hoogspanningscommando in de richting van het alarm.
De fiets van de cyclist in kwestie moest ’s nachts met een acetyleenlamp uitgerust zijn. De cyclist ging vaststellen waarom de controlelamp was opgelicht
en bracht verslag uit in zijn wachtlokaal. Eventueel werd het hoogspanningscommando verwittigd indien er telefoon was – zo niet reed hij naar het
dichtstbijzijnde wachtlokaal met telefoon om het betrokken hoogspanningscommando te verwittigen. Op diverse plaatsen werden zelfs nepschakelkasten
aangebracht om spionnen en smokkelaars te misleiden.
Het hoogspanningscommando had als voornaamste opdracht de elektrische draadversperring te onderhouden en storingen te herstellen in functie van de
binnenkomende meldingen. De permanente controle bestond uit dagelijks minstens twee keer aflopen of affietsen van het gebied langs de draad waarvoor het
hoogspanningscommando verantwoordelijk was, het regelmatig testen van de hoogspanning met de proefstaaf en het verzamelen van alle storingsmeldingen.
De periodes waarin de versperring onder stroom stond, werden voor de bevolking alsook voor de schildwachten absoluut geheim gehouden. Controles, aan- en
afzetten gebeurden volstrekt willekeurig en moesten steeds onvoorzien blijven.
Het hoogspanningscommando stelde elke dag een zogeheten
Tagesbericht op voor het zonecommando, met de volgende vermeldingen: aard, oorzaak en uur
van de storingen; het overstijgen of doorbreken van de draad door onbevoegden, met opgave van plaats, tijd en gebruikte middelen; het aantal dode dieren;
de eventuele afsluiting van de aanvoerlijnen; andere waarnemingen of suggesties i.v.m. de versperring of de uitrusting er van. Deze dagelijkse verslagen
werden ’s anderendaags aan de leiding overhandigd.
De zone langs de versperring mocht enkel betreden worden door schildwachten en personeel van het hoogspanningscommando. Andere militairen moesten zich
kunnen legitimeren. Allen moesten de bestaande wegen en paden gebruiken. Het militair commando van het gebied verwittigde de bevolking dat het verboden was in de buurt van de versperring te komen, op een afstand van minstens 100 meter van de draad. Op wie zich zonder toelating in deze zone bevond, werd
onherroepelijk geschoten.
Zoals blijkt uit gegevens op het kaartmateriaal maakten de Duitsers een onderscheid tussen Militärdurchlässe en Zivildurchlässe. De eerste waren uiteraard
enkel voor militair gebruik. Sommige doorgangspoorten hadden een dubbele functie en waren zowel voor militairen als burgers bestemd.